Door

Anne-Fleur van der Heiden

Poëzie is: een gedaanteverandering

Ons kritisch vermogen neemt tijdelijk af als we verliefd zijn. Dat las ik tenminste in de Happinez. Het artikel gaat over de diepere betekenis van wat je van iemand verlangt als je zegt: hou van me zoals ik ben. Van wie moet er eigenlijk gehouden worden? Van diegene die je was, toen je de ander ontmoette? Of van degene die je bent geworden? Je lichaam wordt eens in de zeven jaar cel voor cel vernieuwd tot het voor altijd stopt met vernieuwen. Ook je brein verandert onophoudelijk. Generaliserend gezegd: je bent geen seconde dezelfde persoon. Hoe kan iemand van je houden als je steeds een ander bent?

I

    n de essaybundel ‘Nacht- en dagwerk’ van Martin Reints, beschrijft Reints onophoudelijke veranderingen. Veranderingen in het landschap van de Beemster die met behulp van de wind transformeerde van een meer tot een polder. Veranderingen in taal, bijvoorbeeld hoe het woord flatneurose in de jaren zeventig opdook en weer verdween. Veranderingen die noodzakelijk zijn omdat het oude plaats moet maken voor het nieuwe. In ‘Afscheid’ schrijft hij:

“De ruimte waar je je in bevindt, is ook de tijd waaraan je onderworpen bent. Het licht van de sterren, waar je als kind voor het eerst naar kijkt, is zo oud dat sommige van die sterren zelf er al niet meer zijn. Maar wanneer je bedenkt dat zelfs de zon die je ziet al minuten lang voorbij is, besef je dat alles wat je omgeeft voorbij is.”

Heraclitus, een Griekse filosoof 540 v. Chr. zei: alles stroomt, je kunt niet twee keer in dezelfde rivier stappen. Zelf heb ik net als iedereen ook al meerdere gedaanteverwisselingen gehad. De baby, de peuter, de kleuter, het kind, de puber (die er altijd zal zijn), de student, het dispuutsmeisje, de hotello, de autoverkoopster en de aspirant-dichter en -schrijver. Steeds als ik denk: nu heb ik het, dan gaat het weer anders. En zo gaat het met alles wat we creëren.

In de zesde bundel ‘Al die mooie beloften’ van Rutger Kopland wordt de bundel besloten met het schrijfproces van het laatste gedicht. Het resultaat is:

Geen gezicht, geen handen, geen haar, en altijd 
een ander. Het is weer de geur van een vreemde
mantel, zo dichtbij als die geur, maar ook zo
onzichtbaar, ook zo voorbij. Ik kijk naar de hei,

naar de mistige, eenzame berkjes en denk hoe
ik het moet zeggen, hoe moet ik het zeggen dat,
ik ben weer gelukkig, weer net zo alleen als
vroeger, ik verlangde, en wist niet naar wie. Ze

had geen gezicht nog, geen haar en geen handen, ze
was altijd een ander, ze rook zo dichtbij maar zo
vreemd, als jij nu. Wie ben je, zeg ik, we hebben

samen een leven al achter de rug en nog moet ik 
denken, liefste wie ben je. Ze neemt mijn hoofd
in haar handen en strijkt het haar uit mijn gezicht.

“Het gevoel dat iets nieuw en tegelijkertijd vertrouwd is, is Kopland z’n poëtische motor.”‘Een onbestemd gevoel van avontuur; er kan nog van alles gebeuren,” schrijft hij. Misschien is dat het, we kunnen elkaar liefhebben omdat we de ander niet zien zoals hij daadwerkelijk is, maar omdat hij of zij, nieuw en vertrouwd tegelijkertijd voelt.  Een gedicht dat je raakt, voelt ook nieuw en vertrouwd, maar zodra je er één gevangen hebt, is het gedicht al vervlogen, in opmars naar een volgende gedaante.

Leave a Reply